In memoriam Götz Langkau (1935–2024)
Op 9 januari 2024 bereikte ons het droevige bericht van het overlijden van Götz Langkau. Hoewel veel mensen wisten dat het de laatste jaren niet zo goed met hem ging, kwam het bericht toch als een schok.
Götz behoorde tot een generatie IISG-medewerkers die het Instituut weer spraakmakend maakten, vooral door zijn bijdragen aan wetenschappelijke bronnenpublicaties. Hij was een uitgesproken voorbeeld van historisch-wetenschappelijke degelijkheid gecombineerd met maatschappelijke betrokkenheid.
In 1953 ontvluchtte Götz als 17-jarige de DDR. In 1956 begon hij zijn studie aan de West-Berlijnse Freie Universität. Dat hij zich bekwaamde in germanistiek, geschiedenis, filosofie en sociologie toonde de brede intellectuele ambitie van de jonge student. In deze periode nam aan de universiteiten in het Westen de belangstelling voor Marx weer toe en zo ook bij Götz’ leermeester, de filosoof en socioloog Hans-Joachim Lieber. Eind jaren vijftig manifesteerden zich de eerste rimpelingen van wat tien jaar later, in 1968, zou uitmonden in studentenopstand in alle grote universiteitssteden van de wereld. Specifiek voor de situatie van West-Duitse studenten was uiteraard de Duitse deling. Omdat die niet alleen een militaire kwestie was maar vooral ook een ideologische, was het socialisme voor hen een cruciaal onderwerp. Götz werd actief in de Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS). Deze organisatie dreef geleidelijk af van de moederpartij, de SPD, wat in 1961 leidde tot een breuk. Götz was juist in deze jaren actief en kende veel van de activisten die later prominent zouden worden in de Duitse studentenbeweging en linkse politiek.
In 1963 werkte hij als student-assistent aan het Otto-Suhr-Institut für Politikwissenschaft van de Freie Universität toen A.J.C. Rüter, de directeur van het IISG van 1953 tot aan zijn dood in 1965, rechtstreeks bij Lieber informeerde of hij een kandidaat wist voor een vacature bij het Midden-Europa kabinet van het IISG. Deze afdeling beheerde onder andere een van de oorspronkelijke kerncollecties van het IISG, het archief van Karl Marx en Friedrich Engels. Door de snelle groei van de collectie voor de oorlog, de wegvoering van de archieven naar Duitsland tijdens de Duitse bezetting, de rommelige restitutie na 1945 en daarbij een nijpend geldgebrek, schoot de ontsluiting van al deze collecties en dus ook van de Marx-Engels collecties ernstig tekort. Een van de belangrijkste verdiensten van Rüter was het binnenhalen van een subsidie van de Ford Foundation, die een inhaalslag mogelijk maakte waarmee de toegankelijkheid kon worden gegarandeerd die dit werelderfgoed verdiende. Götz besloot op Rüters uitnodiging om naar het IISG te komen in te gaan en werd daarmee een van de laatsten die met geld van het Ford-project in Amsterdam aan het werk ging. Hij vertelde later dat hij werd getroffen door de patriarchale sfeer die er onder Rüter in het IISG heerste, iets dat hij van de Freie Universität niet kende. Over het Ford-project en de soms merkwaardige ins en outs daarvan heeft hij in 2013 een artikel geschreven in de Beiträge zur Marx-Engels-Forschung. Neue Folge.
Door het werk binnen het Ford-project ontwikkelde Götz een diepgaande kennis van vooral de Duitse arbeidersbeweging van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Het toenmalige Midden-Europa kabinet was één van de belangrijkste afdelingen binnen het toenmalige instituut, vanwege de genoemde archieven, maar ook vanwege de sterke intellectuele persoonlijkheden die er hadden gewerkt en nog werkten. Mensen als Hans Stein, Werner Blumenberg en Siegfried Bahne waren gezichtsbepalend. Het jaar 1965 was voor het IISG en voor Götz van doorslaggevend belang. Rüter en Blumenberg overleden in dat jaar, en vlak daarna trad Götz toe tot de vaste staf. In hetzelfde jaar trouwde hij met Ulla Alex, een vrouw die zich op het IISG zou ontwikkelen tot een grote specialist op het gebied van het Duitse exil.
Begin jaren zestig was er vanuit het IISG voorzichtig contact ontstaan met het Institut für Marxismus-Leninismus (IML) in Oost-Berlijn. Dit partij-instituut van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) wilde een volledige bronnenpublicatie van alle geschriften van Marx en Engels uitgeven en had daarbij uiteraard de medewerking van het IISG nodig. Bahne en Langkau ontwikkelden het IISG-beleid voor dit ambitieuze project. Zij vonden dat als de Oost-Duitsers een naar Westerse normen wetenschappelijk verantwoorde uitgave zouden weten te produceren, het IISG zijn medewerking moest verlenen. Na veel discussie over en weer verscheen in 1972 de eerste band van de MEGA-2, een immense reeks die nog steeds niet is afgerond.
Het werk van Götz in deze jaren bestond voornamelijk uit het maken van wetenschappelijke bronnenedities. Maar misschien nog belangrijker was zijn begeleiding van buitenlandse onderzoekers. In de jaren zestig leefde het onderzoek naar de geschiedenis van het marxisme en de arbeidersbeweging op. Steeds meer historici en studenten wisten de studiezaal van het IISG te vinden. Ondanks de verbeterde ontsluiting was het onmogelijk om zonder directe hulp van mensen als Götz de weg te vinden in de wirwar van namen, gebeurtenissen en organisaties. Bovendien was hij een van de weinige specialisten die het onmogelijke handschrift van Karl Marx kon ontcijferen. Hij heeft zo bijgedragen aan een eindeloze reeks publicaties van anderen.
In de jaren zestig en zeventig heeft Götz zich ook actief met de organisatie van het IISG bemoeid. Samen met Leo van Rossum en Fritjof Tichelman liep hij – ‘als jonge honden’ in de woorden van Tichelman – te hoop tegen de ouderwetse en stroeve IISG-organisatie. De ‘kabinetsstructuur’ die het IISG sinds 1935 kende had, zoals Götz het in 2022 uitdrukte, geleid tot een ‘feodale structuur [en medewerkers die] hun rijkjes soeverein en afgesloten bestieren’. Pogingen vanuit de staf om daar verbetering in te brengen mislukten. In 1983 volgde een reorganisatie, die aan veel oude praktijken een eind maakte. Götz Langkau opereerde hierna verder als hoofd en vakreferent binnen de afdeling Midden-Europa.
Götz’ belangrijkste publicaties zijn de bronnenuitgaven. In 1967 publiceerde hij de eerste uitgave van het oorspronkelijk manuscript van Karl Korsch dat de basis vormde voor Karl Marx, een in 1938 in Londen verschenen boek over het marxisme. In 1988 verscheen zijn uitgave van de correspondentie van Wilhelm Liebknecht met partijgenoten. Het verdere werk aan de uitgave van het verzamelde werk van Korsch werd later voortgezet door Michael Buckmiller. Dat is tekenend voor Götz: de negen delen van de Karl Korsch Gesamtausgabe zijn verschenen onder redactie van iemand anders dan degene die waarschijnlijk het meest van deze Duitse marxist afwist.
Götz en Ulla bouwden een ruime vriendenkring op van Duitse onderzoekers, die graag in hun flat in Amsterdam-Noord langskwamen. Er werden niet alleen zware discussies over marxisme en klassenverhoudingen gevoerd, er werd ook goed gegeten en gedronken. Toen ik lang geleden als jonge medeweker op het IISG begon, was ik zeer onder de indruk van zijn geleerdheid, en ook wel geïntimideerd door zijn manier van optreden; je voelde je al gauw een onbenul. Maar allengs kwam ik erachter dat Götz zeer genuanceerd was. Als je een vraag stelde, kreeg je, na rijp beraad, een uitgebreid antwoord waarin alle voors en tegens waren afgewogen. Zijn overlijden brengt een manier van werken in herinnering die al een tijdje als ouderwets geldt: zorgvuldig, evenwichtig, genuanceerd, uitgebreid. Daarbij altijd tekstkritisch, met oog voor detail en voor de bron. Mijns inziens zijn dat elementen die elke historicus ook nu zou moeten bezitten. Tegelijkertijd heeft Götz Langkau zijn werk ook altijd gezien als bijdrage aan de strijd van de arbeidersbeweging. Politiek kan niet zonder de strengste wetenschap.
Huub Sanders 10 januari 2024