Den drang naar de vrijheid, te bevorderen: 85 jaar IISG
Het kiezen van een datum om je verjaardag te vieren heeft voor een organisatie soms wat arbitrairs.
Neem je de datum waarop het idee van het vestigen van de organisatie ontstond? De datum van een officiële handeling? De officiële opening? De ontvangst van de eerste klant die gebruik maakte van je diensten? Voor al deze zaken is wat te zeggen. Voor het IISG kan men een datum kiezen die ergens ligt tussen het ontwikkelen van het idee en de officiële opening van de instelling. Maar vooral voor de begindatum geeft dat nog geen duidelijkheid.
NEHA en Domela
Al in 1915 vroeg de oprichter van het IISG, N.W. Posthumus, toen nog als directeur van het NEHA, aan Domela Nieuwenhuis of hij zijn archief in het NEHA wilde onderbrengen. Vele collecties die nu typisch IISG-collecties zijn werden in het NEHA ondergebracht. Het NEHA richtte zelfs een ‘sociaal-historische afdeling’ op. In 1932 werd Annie Adama van Scheltema-Kleefstra daarvan de bibliothecaresse, een functie die ze drie jaar later in het IISG ging bekleden.
Marx en Engels en meer
In de maanden na het aan de macht komen van Hitler op 30 januari 1933 waren er mensen bezig om de historische collecties die de Duitse sociaaldemocratische partij SPD in een aparte instelling in Berlijn bewaard had (het Historische SPD Archief), te redden. Nu weten we dat deze archieven tot een van de belangrijkste kernen van de IISG-collectie behoren. Van die mensen die kriskras door Europa hierover met elkaar correspondeerden behoorde een aantal tot de grondleggers van het IISG. De Russische socialist en historicus Nikolaevskij is misschien wel de belangrijkste. Van de kant van de SPD waren mensen als Paul Hertz en Otto Wels belangrijk, van de kant van de Socialistische Arbeiders Internationale iemand als Friedrich Adler.
Posthumus schakelde in 1933 en 1934 eerst Nederlandse sociaaldemocraten in om de Sopade, zoals de SPD in ballingschap in Praag ging heten, te polsen. Op 16 december 1933 schreef Wibaut aan Hertz dat hij de dag ervoor zich op de hoogte heeft kunnen stellen hoe Posthumus, bij wiens naam Wibaut veiligheidshalve ‘(Genosse)’ toevoegt, hun bibliotheek als een afdeling van de EHB zou willen opstellen. En archieven zouden geheel volgens de aanwijzingen van de Sopade behandeld worden. Optimistisch schrijft Wibaut: ‚Die Sendung kann von jetzt an, jeden Tag im Empfang genommen werden’.
Bekijk hier de brief van Wibaut aan Hertz - Paul Hertz Papers - afbeeldingen 25 en 26
1934: Concrete plannen
In 1934 werd er tussen Posthumus en Annie Scheltema aan de ene kant en de Sopade aan de andere kant over twee dingen gecorrespondeerd. Over het lenen van handschriften van Marx voor een tentoonstelling naar aanleiding van het 40-jarig bestaan van de SDAP en over het Historische SPD Archief. Op 20 juni 1934 schrijft Hertz aan Posthumus dat hij op de hoogte is gebracht van zijn belangstelling voor de SPD verzamelingen door een brief van Albarda, op dat moment fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer. Blijkbaar was de brief van Wibaut niet afdoende geweest. Maar deze brief is het begin van een rechtstreeks contact dat in 1935 voor Posthumus’ plannen bijna succesvol was, maar pas in 1938 leidde tot de verwerving van het Historische SPD Archief met daarin de handschriften van Marx en Engels.
Bekijk hier de brief van Hertz aan Posthumus - Paul Hertz Papers - afbeeldingen 52 en 53
Oprichting: 25 november 1935
Nog een cruciale datum in 1934 was de ontmoeting tussen Posthumus en De Lieme, directeur van De Centrale op 3 oktober. In een kort gesprek legde Posthumus zijn plannen uit en kreeg twee weken later de uitslag: De Centrale was bereid geld te besteden aan zijn ambitieuze project sociaalhistorisch bronnenmateriaal te verzamelen en er onderzoek mee te doen. De Lieme bouwde enthousiast mee aan Posthumus’ ideeën en hij was het die de doorslag gaf om een aparte instelling te creëren en er dus geen afdeling van het NEHA van te maken. Dat leidde tot het oprichten van de Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Dat gebeurde op 25 november 1935 en dat is de meest concrete oprichtingsdatum (zie voor de tekst van de stichtingsakte Maria Hunink, De papieren van de revolutie : het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, 1935-1947 185-190).
Daarom viert het IISG nu zijn 85 jarig bestaan. Op de dag van de oprichting schreef Annie Scheltema een briefje aan De Lieme waarin ze hem gelukwenste met het oprichten van ‘een monument in deze armzalige tijd, waar zo veel groots verloren gaat en toch ook weer dadelijk wordt opgebouwd - een monument voor de internationale arbeidersbeweging’. En ze verklaarde verder dat ‘dit nu mijn levenswerk [is]’.
Bekijk hier de brief van Scheltema aan De Lieme - Archief IISG nr. 215 - afbeeldingen 28, 29 en 30
Daarmee heeft ze geen woord teveel gezegd. Behalve deze plechtige verklaringen schrijft ze prozaïscher ook over de nieuwe voordeur van Keizersgracht 264, ‘een eenvoudige solide deur’. Het is een gelukkig toeval dat van die deur, althans een stukje daarvan, een foto bestaat die rond dezelfde tijd gemaakt is door de dochter van Posthumus, Th.W. Kruimel-Posthumus, die voor de oorlog als administratrice in het Instituut werkte.
Tijd voor een beginselverklaring
Eigenlijk was het IISG op 25 november 1935 al in vol bedrijf. De medewerkers waren zo overladen met taken in deze jaren van extreme expansie dat de officiële opening pas op 11 maart 1937 (‘des namiddags te 3 uur’) plaatsvond. Toch is het goed daar ook even bij stil te staan. Bij deze officiële gelegenheid werden allerlei hoogwaardigheidsbekleders uitgenodigd onder wie de burgemeester van Amsterdam, de president van de KNAW, curatoren van de Universiteit, de Kamerfractie van de SDAP, ministers, directie van De Centrale, directeur van de KB, particuliere personen als Henriëtte Roland-Holst en Frank van der Goes, etc. etc. De oprichters maakten van de gelegenheid gebruik om een mission statement, een beginselverklaring af te keggen waarom de organisatie bestaat, wat het doel is en waarom dat belangrijk is. Posthumus deed dat in een rede die we hier in klad inclusief handgeschreven correcties weergeven.
Posthumus’ rede
Hij stelt dat deze instelling een wonder is, een reddingsmaatschappij tot stand gekomen in deze onrustige tijden door de bereidheid van De Centrale. Nu al is de bibliotheek 100.000 titels groot en er zijn belangrijke internationale archieven verworven. Interessant is dat hij het verzamelen laat beginnen bij de late Middeleeuwen, maar direct wijst op het belang van het verzamelen in de actualiteit van wat we nu efemeer materiaal noemen. Het Instituut, gaat hij verder, kan de jonge wetenschap sociale geschiedenis meer tot haar recht laten komen. Dit vak is niet scherp afgebakend. Hij geeft een definitie: ‘de sociale geschiedenis [omvat] de toestanden en bewegingen der groepen van een volk voor zoover deze een economische basis hebben, alsmede de geestelijke krachten die deze groepen beheerschen en drijven. Daarbij vragen de groepen die in een moeilijken economischen toestand verkeeren, in het bijzonder, maar niet uitsluitend, haar aandacht.’ Het is mogelijk het IISG als ‘schatkamer van geleerdheid te vestigen’. Maar er zijn drie nog belangrijker punten waar het Instituut aan bij kan dragen. Dat is ten eerste een beter begrijpen van de eigen tijd. Het tweede punt is dat geschiedschrijving een voortdurend proces is; de geschiedenis wordt steeds herschreven. In Posthumus’ woorden: ‘te weinig wordt nog ingezien, dat de geschiedenis voor elke generatie een andere is. Er is nu eenmaal niet met zekerheid vast te stellen hoe het in het verleden is toegegaan.’ Een opmerkelijke uitspraak voor een empirist als Posthumus! Het derde punt is het belangrijkst. Onomwonden stelt hij dat de sociale geschiedenis de nauwste relaties heeft met het menselijke streven naar meer vrijheid. En ‘.. den drang naar de vrijheid, die de geschiedenis der menschheid heeft gekenmerkt, te bevorderen, dat is niet in de laatste plaats het doel der oprichters geweest.’ Posthumus besluit met te zeggen dat de daad van De Centrale getuigt van ‘een diep besef van den nood der tijden, maar zij getuigt ook van groot optimisme.’
Bekijk hier de rede van Posthumus - Archief IISG nr. 216 - afbeeldingen 6 t/m 24
Wij weten nu in 2020 dat in 1937 de ergste nood nog moest komen. Maar nu het IISG de 85 heeft gehaald en zowel een schatkamer van geleerdheid is als een steunpilaar van maatschappelijk relevant historisch onderzoek, blijkt het grote optimisme van toen wel degelijk terecht.
Huub Sanders is fellow bij het IISG, na jarenlang trouwe dienst als onderzoeker heeft hij vlak voor zijn pensionering het boek Het virus der betrokkenheid. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis 1935-1989 gepubliceerd aan de hand van zijn gelijknamige proefschrift.