‘Moderne slavernij’: waarom is onvrije arbeid zo hardnekkig? door Jan Lucassen

16 November 2022 - 11:24

Al sinds 2020 trekken mensenrechtenorganisaties aan de bel over de abominabele omstandigheden en de rechteloosheid van arbeidsmigranten die betrokken zijn bij de bouw van stadions en andere infrastructurele werken in Qatar in verband met het WK voetbal dat op 20 november dit jaar begint. Deze extreme vorm van vrijheidsbeperking van arbeiders, dikwijls ‘moderne slavernij’ genoemd, is een hardnekkig verschijnsel. Maar om te begrijpen waarom, ondanks de formele en wereldwijde afschaffing van slavernij, allerlei soorten en gradaties van onvrije arbeid zo hardnekkig voortbestaan, moeten we verder terug in de tijd. Want alleen vanuit een historisch perspectief kunnen we begrijpen waarom veel mensen en partijen – en niet alleen hebzuchtige werkgevers – grote belangen hebben bij het voortbestaan van onvrije arbeid.

Deze extreme vorm van vrijheidsbeperking van arbeiders, dikwijls ‘moderne slavernij’ genoemd, is een hardnekkig verschijnsel. Maar om te begrijpen waarom, ondanks de formele en wereldwijde afschaffing van slavernij, allerlei soorten en gradaties van onvrije arbeid zo hardnekkig voortbestaan, moeten we verder terug in de tijd. Want alleen vanuit een historisch perspectief kunnen we begrijpen waarom veel mensen en partijen – en niet alleen hebzuchtige werkgevers – grote belangen hebben bij het voortbestaan van onvrije arbeid.

Tot 1800 kwam slavernij bijna overal ter wereld voor, met uitzondering van West-Europa, hoewel ook daar voor veel groepen arbeiders ernstige vrijheidsbeperkingen golden. Bovendien profiteerden Europese landen in hun koloniën op grote schaal van slavernij en andere vormen van onvrije arbeid. Vanaf de negentiende eeuw werd slavernij echter wereldwijd afgeschaft, althans formeel.

Zo droeg in 1926 de door de Volkenbond geïnitieerde anti-slavernijconventie staten op om het eigendomsrecht van de ene persoon over de andere niet langer te erkennen, terwijl de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) van de Verenigde Naties bepaalde dat dit soort afspraken ook in praktijk moesten worden gebracht.

Slavernij, dus dat de ene mens de andere kan bezitten en alles kan laten doen wat hem goeddunkt, was een door de wet erkend en beschermd systeem van onvrije arbeid. Maar dat wil niet zeggen dat alle andere vormen van afhankelijke arbeid of loonarbeid vrij zijn. Er bestaan veel tussenvormen van vrijheidsbeperking, hier aangeduid als onvrije arbeid. Om te begrijpen waarom ondanks de afschaffing van slavernij allerlei vormen van onvrije arbeid nog steeds op zo’n grote schaal voorkomen, moeten we ons realiseren dat verschillende partijen daar allerlei belangen bij hebben: staten, werkgevers, maar ook de vrije en zelfs de onvrije arbeider.

Staten

Ondanks alle mooie beloftes onttrekken allerlei staten zich geregeld aan de genoemde internationale verdragen. Denk in het recente verleden aan de Sovjet-Unie onder Stalin, Duitsland onder Hitler, Japan in de jaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog, China onder Mao, Cambodja onder de Rode Khmer, het huidige Noord-Korea en China met de behandeling van Oeigoeren in Xinjiang. Maar staten kunnen ook minder opzichtig te werk gaan, bijvoorbeeld door de rechten van arbeidsmigranten sterk te beperken. Dat zien we onder meer in de Golfstaten (zoals in Qatar), waar het Kafala-systeem gastarbeiders uit Bangladesh, Pakistan en India zodanig aan werkgevers bindt dat zij volkomen afhankelijk en vrijwel rechteloos zijn, en geen burgerrechten bezitten. Tot slot komt onvrije arbeid ook voor in de vorm van het gedwongen en tegen ultra-lage lonen laten werken van gevangenen. Dit gebeurt al heel lang in de Verenigde Staten, China en Noord-Korea, iets waarvan zowel de staat als particuliere bedrijven profiteren.

Maar zoals blijkt uit een artikel in NRC van 19 oktober, blijft in westerse landen waar het bestrijden van uitbuiting op papier goed geregeld is, de rechtshandhaving een cruciaal probleem. Opsporingsdiensten (zoals in Nederland de arbeidsinspectie) en het justitiële apparaat nemen extreme uitbuiting nauwelijks serieus.

Werkgevers

Hoe economisch aantrekkelijk het wellicht ook moge lijken, het is niet zo dat iedere werkgever, als die de kans krijgt, de voorkeur geeft aan gedwongen arbeid. In veel gevallen bevordert onvrije arbeid nauwelijks de motivatie en is de productiviteit navenant laag. Minimale beloning en minimale autonomie in het werk leveren in de regel ook minimale prestaties op. Bovendien kunnen werkgevers ook tegen onvrije arbeid zijn omdat die concurrentievervalsend werkt, zoals bij massale productie door gevangenen in dienst van de staat. Anderzijds kunnen werkgevers wel degelijk ook profiteren van gedwongen arbeid, zoals het Duitse bedrijfsleven deed in de concentratiekampen en westerse bedrijven vaak nog doen in het geval van dwangarbeid in Xinjiang, of van de Amerikaanse gevangenenarbeid.

Dat allerlei vormen van dwang en uitbuiting nog steeds op grote schaal voorkomen, is omdat veel werkgevers hun verantwoordelijkheid kunnen ontlopen door het sinds de jaren 1980 sterk uitgebreide systeem van onderaanneming. Daarmee wordt snel onduidelijk wie nog verantwoordelijk is voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. En zo kunnen zelfs goedwillende staten (en vakbonden) nauwelijks een effectieve uitvoering van de bestaande wet- en regelgeving ten aanzien van rechten en arbeidsomstandigheden afdwingen.

De onvrije arbeider

De onvrije arbeider kon, maar hoefde lang niet altijd te protesteren tegen zijn of haar onvrije bestaan. Vooral bij degenen die al lang geleden tot slaaf waren gemaakt of in slavernij waren geboren kon een rationele afweging tussen voor- en nadelen soms leiden tot berusting in de situatie en zelfs tot vrees voor verandering. Naast de overduidelijke nadelen – de onmogelijkheid om over je eigen lot te beslissen, het meestal totaal ontbreken van respect en vaak het blootstaan aan vormen van dwang, geweld en mishandeling – konden er voor sommigen immers ook voordelen zitten aan het hebben van een onvrije maar wel vaste arbeidsverhouding, inclusief vormen van zelfvoorziening, de toegankelijkheid van leningen en dergelijke. Tot slaafgemaakten konden weliswaar niet van werkgever veranderen, maar zij konden wel proberen een goede verstandhouding met hem te bereiken om zo het bestaan draaglijker te maken. Sommige slavensystemen kenden ook de mogelijkheid van vrijlating, al dan niet tegen betaling, en vanuit dit perspectief oefenden slaafgemaakten vaak geduld.

Zoals het rapport van FNV Mondiaal laat zien, kunnen ook in de huidige tijd werknemers nog bewust vormen van onvrijheid aanvaarden (ervan uitgaande dat dit een tijdelijke concessie is) in de hoop hun situatie te verbeteren. Dit is de moderne versie van “vrijwillig” aangegane onvrije arbeid die we in extreme situaties van verarming historisch wijdverbreid tegenkomen. De vorm van contractarbeid zoals die nu in Qatar op grote schaal voorkomt vormt hiervan een schrijnend voorbeeld, zoals ook valt te lezen in uitstekende rapportages in Trouw van 15 oktober en NRC van 28 oktober. Door niets te doen tegen malafide en illegale ronselaars op lokaal en nationaal niveau dragen Qatar en de landen van herkomst van de contractarbeiders hiervoor verantwoordelijkheid, maar al die landen die gewoon vrolijk meedoen aan het WK terwijl ze economische belangen laten prevaleren boven mensenrechten indirect ook. En ook de arbeider zelf speelt een rol, door min of meer vrijwillig een onrealistische droom na te jagen, net als zijn familie die rekent op de gouden bergen die de ronselaars voorspiegelen. Alleen al daarom durft deze ongelukkige arbeider niet te protesteren tegen uitbuiting en te vertrekken, of zelfs maar naar huis te bellen voor hij met die gouden bergen kan terugkeren, iets dat helaas nooit lukt. Het resultaat is een gebroken arbeider die – als hij of zij het al overleefd – uiteindelijk terug naar huis gaat met torenhoge schulden, aangegaan voor de rekrutering door de ronselaars.

De vrije arbeider

Ook de vrije arbeider kon, maar hoefde lang niet altijd te protesteren tegen het bestaan van onvrije arbeid.
Naast morele verontwaardiging, komt het protest vooral ook voort uit de angst voor oneerlijke concurrentie. Dat was in de negentiende eeuw het belangrijkste motief van de Engelse arbeidersbeweging om zich aan te sluiten bij de beweging die slavernij wilde afschaffen in het Atlantisch gebied.

In veel gevallen bestonden en bestaan vrije en onvrije arbeid echter naast elkaar en kan de vrije arbeider profiteren van het statusverschil en dit zelfs nadrukkelijk bewaken. Dit dilemma van in- en uitsluiting – ook waar formeel geen slavernij meer bestaat maar er wel grote verschillen zijn in rechten en arbeidsvoorwaarden, afhankelijk van etniciteit, godsdienst, of andere kenmerken – is een rode draad in de geschiedenis van de vakbeweging.

Kortom, onvrije arbeid is ook na de wereldwijde afschaffing van de slavernij een hardnekkig verschijnsel en de strijd tegen ‘moderne slavernij’ in al haar vormen kan niet hard genoeg gevoerd worden. Maar hierbij moeten veel uiteenlopende partijen worden aangesproken. We kunnen verschillende vormen van onvrijheid ten aanzien van arbeid en arbeidsvoorwaarden niet over één kam te scheren en zijn er voor van elkaar verschillende onvrije omstandigheden verschillende oplossingen nodig. Alleen al daarom moeten we ervoor zorgen niet alleen overheden, werkgevers en vakbonden, maar ook de arbeiders om wie het gaat uitdrukkelijk bij deze strijd te betrekken. In ieder geval helpt het niet als indirect betrokken organisaties, zoals voetbalbonden in het geval van Qatar, wegkijken en elke vorm van medeverantwoordelijkheid ontkennen.

Zie ook: Jan Lucassen, De wereld aan het werk (Zwolle, WBOOKS 2021), pp. 301-318, en de videoregistratie van de debatavond ‘Arbeid onder druk’, die op 14 oktober 2021 op het IISG werd georganiseerd.

Qatar - Pete Pattisson
© Pete Pattisson