Max Nettlau

De Herodotus der Anarchie - de eerste en grootste geschiedschrijver van de geschiedenis der anarchistische beweging: zo stond Max Nettlau (1865-1944) bekend in kringen van ingewijden. En het had niet veel gescheeld of het Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis had 'Max Nettlau-Instituut' geheten. Zelf moest Nettlau niets hebben van dit soort eervolle predikaten. Deze tegenpool van de Wichtigmacher had een voorliefde voor het onaanzienlijke, voor dat wat bijna verdwenen of onzichtbaar is. Zo promoveerde Nettlau op de Keltische talen, het Welsh in het bijzonder, en verzamelde hij als amateur-vogelaar uitputtend gegevens over het minuscule sijsje.

Maar bovenal verzamelde hij documenten over sociale geschiedenis - liever niet de boeken òver, maar juist de ogenschijnlijk minder belangrijke pamfletjes, brochures en bulletins, of archief vàn de sociale bewegingen. Met zijn gigantische verzameling papieren en gedrukte materialen bracht Nettlau op het eind van zijn leven het IISG tot bloei.

Leerjaren
Nettlau kwam ter wereld op 30 april 1865 in het Oostenrijkse Neuwaldegg. Zijn vader, die als hovenier bij een vorstelijk hof werkte en niet onbemiddeld was, bracht hem liefde voor de natuur bij. Toch ging Nettlau niet biologie, maar vergelijkende taalwetenschap studeren. Zijn specialisatie, het Welsh, bracht hem naar het British Museum en in 1887 promoveerde hij op Beiträge zur cymrischen Grammatik.

Van kindsbeen af, zo herinnerde Nettlau zich later, kon hij zich 'den Anhänger einer Regierung überhaupt nur als, sagen wir, irgendwie sehr mangelhaften Menschen vorstellen.' Als student geraakte hij tot het socialisme en in Londen trad hij toe tot de Socialist League, de enige organisatie waar hij ooit lid van werd. Nettlau beschouwde zich zelf als anarchist-communist temidden van de socialisten van velerlei nationaliteit en pluimage met wie hij in Londen in aanraking kwam. Hij begon artikelen te schrijven voor de Freiheit van John Most en raakte bevriend met vermaarde anarchisten als Peter Kropotkin, Elisée Reclus en Errico Malatesta.

Biograaf van Bakoenin
Een flinke erfenis stelde Nettlau in 1892 in staat een studie te maken van de aartsvader der anarchisten, Michail Bakoenin (1814-1876). Daarvoor reisde hij door heel Europa om mensen die Bakoenin nog persoonlijk gekend hadden te spreken en materiaal te verzamelen. Het resultaat was een biografie van Bakoenin in drie delen op folioformaat (1896-1900) en veel kleinere publikaties over Bakoenin.

Nettlau gaf de grote biografie in eigen beheer uit in een oplage van 50, met behulp van een soort voorloper van het stencilapparaat. Hij beschreef later zijn Bakoeninbiografie als een meubelstuk, '...das er einigen Leuten ins Haus schickte, die keinen Platz dafür hatten, an Bibliotheken schenkte, wo es manchmal gut aufgehoben wurde... manchmal auch schon verschwunden sein soll'.

In deze zelfde tijd stelde hij op verzoek van Elisée Reclus de Bibliographie de l'Anarchie (Brussel 1897) samen. Een later omvangrijk werk, voor de verbreiding waarvan Nettlau zelf ook weer karakteristiek weinig deed, was de Geschichte der Anarchie. Deze nog altijd gezaghebbende geschiedenis van het anarchistische gedachtegoed is in fases gepubliceerd. De eerste drie delen verschenen tussen 1925 en 1931, drie volgende in de jaren '80, en de laatste worden in de nabije toekomst uitgegeven.Ook verschenen talloze kleinere publicaties van Nettlau's hand, de meeste in Freedom.

Het sijsje
Rond 1900 bloeide Nettlau's belangstelling voor het sijsje op. Misschien vond hij hierin troost na het vroegtijdig overlijden van zijn verloofde Therese Bognar in 1907. Hij had maar een enkeling ingelicht over haar bestaan. Over zijn persoonlijk leven was Nettlau in het algemeen weinig mededeelzaam. Van 1907 tot 1920 zou hij zijn dagboekaantekeningen in de vorm gieten van brieven aan zijn overleden verloofde.

Terug in het British Museum doorvorste en inventariseerde Nettlau de vijftig soorten en ondersoorten sijzen die de wereld rijk is. Speciale aandacht had hij voor het verenpak van een Zuid-Amerikaanse sijs. Ook deze diepgravende onderzoekingen in de vogelwereld 'zeigten ihm die Nichtigkeit der schablonenhaften Erklärungen...' of die nu van Marx, de Darwinisten of Kropotkin afkomstig waren.

Nettlau verfoeide dressuur van dieren en had evenveel medelijden met timide circusleeuwen als met vlooien in een vlooientheater. Een parallel dringt zich op met zijn afkeer van leninisme en stalinisme, van scherpslijperij en fanatisme onder marxisten. Nettlau vond het beter om de mens op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid in ethisch zin aan te spreken. 'Wer sich nicht selbst geistig und moralisch befreit, kann nur erwarten aus einer Knechtschaft in die andere zu fallen...'

Verzamelen
Zijn leven lang struinde Nettlau boekenstalletjes, antiquariaten en privé-collecties af, op zoek naar bijzondere documenten. Voor zichzelf had hij een quotum vastgesteld van 1000 items per maand. Hij verwoordde in 1920 zijn verzamelbeleid zo:

'Ik zag hoe meestal slechts de hoofdwerken over een onderwerp in bibliotheken belanden, en hoe ieder serieuzer onderzoek onmiddellijk op eindeloze lacunes stoot; hoe brochure-, tijdschriften-, pamflettenliteratuur meestal verloren gaat of verstrooid raakt en slechts moeizaam van alle kanten in vaak treurige resten samengebracht kan worden, nog afgezien van handschriften, brieven en ander materiaal; om niet te spreken van de spoedig verdwijnende mondelinge tradities. Om deze reden probeerde ik vanaf het begin juist dit zo zeldzame materiaal te verzamelen...'

Zonder het te weten formuleerde Nettlau hier het acquisitiebeleid dat het IISG tot op de dag van vandaag zou hanteren.

Op het eind van de Eerste Wereldoorlog was Nettlau door de inflatie vrijwel tot de bedelstaf geraakt. Zijn verzameling lag her en der in depot vormde daardoor een kostenpost. Mede daarom begon Nettlau uit te kijken naar een geschikte bibliotheek om zijn collectie onder te brengen. Na verschillende gestrande initiatieven elders lukte het de tactvolle bibliothecaresse van het IISG Annie Adama van Scheltema in 1935 een overeenkomst met hem te sluiten. Daardoor kon Nettlau eindelijk een kolenkachel aanschaffen en haalde het Instituut, onder veel meer, de grootste collectie anarchistica ter wereld in huis.

In 1938 was Nettlau ten tijde van de Anschluss van Oostenrijk toevallig in Amsterdam en hij besloot er te blijven. Op het IISG werkte hij tevreden aan de beschrijving van de collecties van hem zelf en anderen. Zijn eigen collectie vulde drie grote schoollokalen in het Instituut. Helaas moest hij de bezetting van het Instituut en het wegvoeren van collecties in oostelijke richting door de Nazi's aanschouwen. De terugkeer van de papieren ná de oorlog maakte hij niet meer mee: Nettlau overleed op 23 juli 1944.

Na zijn dood kreeg het IISG zijn persoonlijk archief. Het Instituut dankt daarnaast veel andere collecties aan Nettlau - de manuscripten van Bakoenin en het archief van de Socialist League zijn slechts twee voorbeelden.

  • Tekst: Margreet Schrevel, met dank aan Ursula Balzer
     

Literature

  • 'Biographische und bibliographische Daten von Max Nettlau, März 1940', a manuscript edited by Rudolf de Jong in International Review of Social History Vol. 14 (1969) 444-482
  • Heiner Becker, 'Einleitung' in Max Nettlau, Geschichte der Anarchie, vol 1-3 (Reprint Der Vorfrühling der Anarchie, 1925; Der Anarchismus von Proudhon bis Kropotkin, 1927; Anarchisten und Sozialrevolutionäre, 1931), hrsg. von Heiner Becker (Münster 1993, 1996), p. VII-XXIII; p. VII-XVI; p. VII-XVIII
  • Maria Hunink, 'Das Schicksal einer Bibliothek. Max Nettlau und Amsterdam' in International Review of Social History Vol. 27 (1982) 4-42

Links