Nicolaas Wilhelmus Posthumus
Nicolaas Wilhelmus Posthumus, schepper van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, is geboren te Amsterdam op 26 februari 1880 en overleden te Bussum op 18 april 1960.
Hij was zoon van Nicolaas Wilhelmus Posthumus, leraar aardrijkskunde en directeur HBS met driejarige cursus, en Huibertje IJzerman. Op 20 juli 1908 trad hij in het huwelijk met Dorothea Maria van Loon, van wie hij een dochter en een zoon kreeg. Dit huwelijk werd ontbonden op 1 augustus 1928. Op 7 januari 1931 hertrouwde hij met Willemien Hendrika van der Goot, economisch historica, met wie hij een dochter kreeg.
Posthumus, die zijn vader vroeg verloor, bezocht het stedelijk gymnasium van zijn geboortestad en ging in 1898 rechten studeren. Hij werd lid van het corpsdispuut Clio, waarin hij vele geestverwanten als C.S. Adama van Scheltema, H. Bolkestein, W.A. Bonger en H. E van Gelder ontmoette. Ook bewoog hij zich in het toen opgerichte Socialistisch Leesgezelschap en in de redactie van Propria Cures waarvan hij in 1901 enige tijd hoofdredacteur was.
Als twintigjarige begeleidde hij P.J. Troelstra op een propagandareis naar de Langstraat met zijn huisindustriële schoennijverheid, waarbij zij op stenen onthaald werden - een ervaring die Posthumus diep moet hebben getroffen, zoals zijn dispuutgenoot H.P.L. Wiessing verhaalt.
Na volbrachte studie promoveerde Posthumus in 1908 tot doctor in de staatswetenschappen op het proefschrift De geschiedenis van de Leidensche lakenindustrie (Den Haag 1908), een onderwerp dat hij had gekozen uit belangstelling voor het lot van het proletariaat in deze vroege Nederlandse industriestad. De stof zou hem een leven lang bezighouden door de samenstelling van een vervolgdeel in twee banden (dat in 1939 verscheen) en door de uitgave van zes delen Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche textielnijverheid (Den Haag 1910-1922).
Een ander bronnenonderzoek waardoor hij geboeid was, was naar de toestanden van de Nederlandse huisindustrie, waaraan een tentoonstelling werd gewijd in 1909 en waarover een verslag in enige delen verscheen vanaf 1911. Ook was hij bestuurslid van de Sociaal-Democratische Studieclub, die in 1912 jaarbudgets van zeventig Nederlandse arbeidersgezinnen publiceerde.
Posthumus had geluk na een kort leraarschap aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam reeds in 1913 tot hoogleraar aan de nieuwe Handelsschool te Rotterdam te worden benoemd. In 1914 stichtte hij de vereniging het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA), die koopmansarchieven wilde conserveren en weldra ook het Economisch-Historisch Jaarboek uitgaf. Vestigingsplaats van het NEHA werd Den Haag.
In 1922 zou Posthumus overgaan naar de Universiteit van Amsterdam, waar toen een faculteit der handelswetenschappen werd gesticht. Zijn meest blijvende verdienste, behalve pioniersarbeid op zijn eigenlijke vakgebied: de economische geschiedenis van Nederland, ligt wel in de schepping van het vermaarde Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) op 25 november 1935.
Reeds omstreeks 1915 had hij F. Domela Nieuwenhuis schriftelijk benaderd met de bedoeling om diens archief te verwerven. Ook vakbondsarchieven werden door hem voor het NEHA verzameld. In 1932 richtte hij in Amsterdam de Economisch-Hischtorische Bibliotheek op (EHB) in, waartoe de bibliotheekafdeling van het NEHA, die sinds 1923 een kleine sociaal-economische afdeling bezat, naar Amsterdam werd overgebracht. Bij de oprichting van het IISG gingen verschillende economische collecties, boeken en tijdschriften naar het IISG over.
Na de machtsgreep van de nazi's in Duitsland in 1933 werd de redding van socialistische archieven en bibliotheken in Midden -Europa een acuut probleem dat Posthumus te rechter tijd heeft onderkend. De door I.J. Brugmans opgeworpen vraag, wat het socialisme eigenlijk voor Posthumus had betekend, vindt misschien mede zijn beantwoording in de koortsachtige activiteit die hij op dit terrein in de jaren dertig ontplooide. Hij werd daarin bijgestaan door een staf met als bibliothecaresse de weduwe van zijn studievriend Adama van Scheltema, Annie Kleefstra.
In de persoon van de directeur van De Centrale Arbeiders Verzekerings- en Depositobank Nehemia De Lieme vond hij een onmisbare steun voor de verwezenlijking van zijn plannen wat betreft de financiering. In deze tijd bracht Posthumus bezoeken aan topfiguren van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) in ballingschap te Praag, aan K. Kautsky te Wenen en L. Trotsky te Noorwegen, terwijl ook een reis naar Berlijn werd gemaakt in 1935, alles met het doel kostbare verzamelingen, waaronder het Marx-Engels Archief, te verwerven. Als geduchte concurrent doemde het Moskouse Marx-Engels-Lenin Instituut op, maar ten slotte wist het IISG in 1938 toch de SPD archieven te krijgen.
Ook collecties van de Oostenrijkse anarchisme-expert Max Nettlau, met wie Posthumus al in 1928 in onderhandeling was getreden, van de Poolse Bund, van de Russische Socialistisch-Revolutionaire partij en van de Spaanse anarcho-syndicalisten kwamen in het bezit van het Instituut. Op 11 maart 1937 vond de officiële opening van het IISG aan de Keizersgracht te Amsterdam plaats. Bij die gelegenheid sprak Posthumus over het wezen van de sociale geschiedenis 'die nauwste relaties heeft met het streven der menschheid naar meer vrijheid, naar meer recht tot ontplooiing der persoonlijkheid en dus naar het wegduwen van datgeen, dat als economische of geestelijke onderdrukking gevoeld werd'.
Het doel van de oprichting was mede geweest 'den immanenten drang naar de vrijheid te bevorderen'. Misschien lag het optreden van Posthumus voor een studentenbijeenkomst van protest tegen het voorontwerp-Romme tot verbod op arbeid van de gehuwde vrouw in 1938 in dezelfde lijn. In het algemeen heeft hij zich niet op het terrein van de praktische politiek begeven, maar een onderwerp als de rechten van de vrouw lag hem na aan het hart. Het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging, eveneens opgericht in 1935, zou op de Keizersgracht mede huisvesting vinden.
De Duitse bezetting in mei 1940 betekende voor Posthumus en zijn IISG een gevoelige slag, al waren wel voorzorgsmaatregelen getroffen door evacuatie van archivalia en medewerkers naar Engeland. Toch leidde het door de nazi's gevoerde beleid tot ontreddering van het Instituut voor vele jaren. Zelf werd de directeur in 1942 door de Duitsers als hoogleraar ontslagen. Na 1945 had hij ook niet meer het ware plezier in de zaak, ook omdat de middelen voor de wederopbouw toen ontbraken.
In 1952 zou hij als directeur van het IISG aftreden en opgevolgd worden door A.J.C. Rüter. Zijn aandacht was sinds de oorlogsjaren vooral gevestigd op nieuwe scheppingen als het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat documenten uit de bezettingstijd moest bewaren, en op de zevende faculteit voor politieke en sociale wetenschappen aan de universiteit van Amsterdam.
Voor beide ondernemingen had hij voeling met zijn collega J.M. Romein, wiens benoeming in 1939 hij bepaald niet bevorderd had. In 1949 trad Posthumus als hoogleraar terug en aanvaardde hij het directoraat van uitgeverij Brill te Leiden, waarmee hij reeds eerder relaties had. Tot op hoge leeftijd bleef hij organisatorisch en ook wetenschappelijk werkzaam. Posthumus gold als een zakelijk ingestelde figuur, die tamelijk gesloten van aard was, maar aan zijn ook emotionele drijfveren kan geen twijfel bestaan, evenmin als aan zijn levenslange verbondenheid aan de sociaal-democratische arbeidersbeweging, waarbij hij zich in zijn studententijd gevoegd had.
- Tekst: Albert F. Mellink, uit: Biografisch Woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, deel II (Amsterdam 1987) p. 112-115